Tegen finale kwijting?
Een werkgever en een werknemer kunnen over verschillende onderdelen van de arbeidsovereenkomst van mening verschillen. Het kan bijvoorbeeld gaan over een afrekening van reiskosten of van variabele beloning. Meestal zal in onderling overleg een oplossing worden gevonden. Maar dat is niet altijd het geval. Naast dat de werkgever en de werknemer problemen kunnen hebben over arbeidsvoorwaarden, kan het zijn dat een werkgever afscheid wil nemen van een werknemer omdat de arbeidsrelatie inmiddels is verstoord. Als de werknemer al bereid is over een afscheid te overleggen, zal naast de vraag of de werkgever bereid is een beëindigingsvergoeding te betalen, ook een oplossing moeten worden gevonden voor de andere onderwerpen waarover de werkgever en de werknemer van mening verschillen.
Partijen leggen in het algemeen wat zij hebben afgesproken schriftelijk vast en verklaren dat de regeling “tegen finale kwijting” geschiedt, dat wil zeggen dat partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben als zij de afspraken die zijn gemaakt, hebben uitgevoerd.
Op zich lijkt dit duidelijk, maar in een onlangs door het Hof Den Haag gewezen uitspraak werd nog eens duidelijk dat het noodzakelijk is om zorgvuldig aandacht te besteden aan de inhoud van de regeling. In deze zaak was de arbeidsrelatie tussen een werkgever en een werknemer verstoord. Zij verschilden daarnaast van mening over een aantal kostenposten. Uiteindelijk hadden partijen mede met behulp van de kantonrechter een regeling getroffen. De werkgever zou de werknemer een vergoeding van € 35.000,- bruto betalen “tegen finale kwijting”. De werkgever meende dat na betaling van de vergoeding de werknemer geen enkele vordering meer op hem had.
De werknemer had evenwel een ander idee. Hij meende dat hij onder meer nog vakantiedagen, vakantiebijslag, niet-betaalde zondagstoeslag en een eindejaarsuitkering kon vorderen. De kantonrechter oordeelde dat partijen elkaar alleen finale kwijting hadden verleend van alle vermeende loonaanspraken uit het verleden waarover partijen een geschil hadden. De vorderingen die de werknemer aanvullend vorderde vielen daar niet onder, dus de werknemer maakte terecht aanspraak op betaling daarvan. Het Hof Den Haag meende voorshands dat de kantonrechter een juiste uitspraak had gedaan, maar stelde de werkgever toch nog in de gelegenheid om het tegendeel te bewijzen. De werkgever diende te bewijzen dat de werknemer wel afstand had gedaan van alle loonaanspraken.
De uitspraak van het Hof Den Haag maakt nog eens duidelijk dat als een werkgever en een werknemer een regeling sluiten tegen finale kwijting, zij duidelijk moeten vastleggen waarvoor zij finale kwijting verlenen.
Publicatie januari 2015