De man is werkzaam als psychiater en hij heeft medio 1995 een BV opgericht om zijn werkzaamheden aldaar onder te brengen. Zijn vrouw verricht voor de BV administratieve werkzaamheden en zij ontvangt daarvoor maandelijks een bedrag van € 6.025,– bruto.
Het huwelijk loopt spaak medio 2015 en vanaf dat moment wonen partijen niet meer samen. Medio december 2019 dient de vrouw een echtscheidingsverzoek in. De echtscheidingsprocedure loopt nog steeds.
Op 30 april 2020 zegt de man de overeenkomst met de vrouw op. De vrouw dient een verzoekschrift in bij de kantonrechter waarin zij onder meer verzoekt om vernietiging van de opzegging. De kantonrechter stelt allereerst vast dat ook tussen echtgenoten een arbeidsovereenkomst kan bestaan. Dit blijkt uit het feit dat artikel 7A:1637i BW (dat bepaalde dat een arbeidsovereenkomst tussen echtgenoten nietig is) per 1 april 1997 is vervallen. De kantonrechter oordeelt echter dat in dit geval geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst. Dit oordeel wordt gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden.
– er was geen sprake van een gezagsverhouding. De vrouw verrichtte haar werkzaamheden vanuit de (gezamenlijke) woning terwijl de praktijk elders was gevestigd en de man sinds 2015 bovendien er niet meer woonde. De vrouw kon haar werkzaamheden daardoor zonder direct toezicht van de man uitvoeren. Zij was verder nagenoeg vrij in de vulling van de duur en de inhoud van haar werkzaamheden en de tijdstippen dat zij die wilde uitvoeren. Zij was bovendien volledig vrij in het opnemen van langdurig verlof. Consequenties van het niet opvolgen van opdrachten waren er nooit.
– Het feit dat de man de vrouw na het uiteengaan (uit frustratie) een aantal keer medewerkster van de B.V. en werknemer genoemd heeft en heeft geschreven over een werkweigering, duidt niet op het bestaan van een gezagsverhouding. Was daadwerkelijk sprake van een arbeidsovereenkomst, dan zou aannemelijk zijn dat de man de arbeidsrechtelijke handvatten zou benutten voor het disciplineren van de vrouw.
– Ook het feit dat geen verlofdagen werden opgebouwd en opgenomen wijst erop dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
– Er is geen schriftelijke arbeidsovereenkomst
– de hoogte van de beloning staat in geen verhouding tot het door de vrouw parttime verrichte werk. Deze beloning was destijds door de accountant geadviseerd om de winst van de BV te drukken. Uit de loonstroken blijkt dat er geen werknemerspremies zijn afgedragen.
De vorderingen van vrouw van circa € 250.000,– werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van € 747,–
Rechtbank Limburg, 10 maart 2021 ECLI:NL:RBLIM:2021:2301
Publicatie: 3 april 2021