Een huishoudelijke hulp heeft met ingang van medio februari 2017 huishoudelijke werkzaamheden verricht. Partijen zijn met elkaar in contact gekomen via een bemiddelingsorganisatie. Partijen verschillen van mening over de vraag of tussen hen al dan niet een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Volgens de huishoudelijke hulp is dit het geval. De wederpartij betwist dit en stelt dat sprake is geweest van een overeenkomst van opdracht.
Volgens artikel 7:610 BW is sprake van een arbeidsovereenkomst als de ene partij (de werknemer) zich verbindt in dienst van de andere partij (de werkgever) tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Volgens vaste rechtspraak moet op grond van deze wettelijke omschrijving aan drie voorwaarden zijn voldaan, wil er sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Er moet:
– tegen betaling,
– in een gezagsverhouding (“in dienst van”),
– persoonlijk arbeid wordt verricht.
Dat in het onderhavige geval aan de derde voorwaarde (persoonlijke arbeid) is voldaan, is niet betwist. Niet in geschil is dat de huishoudelijke hulp zich niet naar believen door iemand anders mocht laten vervangen. Evenmin is betwist dat loon werd ontvangen voor de werkzaamheden. Het loon werd direct uitbetaald zonder tussenkomst van een derde c.q. de bemiddelingsorganisatie. Dat deze bemiddelingsorganisatie het te betalen loon middels facturen aan de huishoudelijke hulp bevestigde, doet hier niet aan af.
Bij de vraag of sprake is van een gezagsverhouding komt het erop aan of de ene partij (de werkgever) de bevoegdheid heeft om de andere partij (de werknemer) bij de uitvoering van het werk instructies of aanwijzingen te geven. Naar het oordeel van de kantonrechter is in het onderhavige geval ook aan deze (tweede) voorwaarde voldaan. Een vermoeden dat dit het geval is, moet reeds worden aangenomen op grond van het wettelijke vermoeden van artikel 7:610a BW (het verrichten van arbeid tegen beloning gedurende drie maanden wekelijks dan wel minstens 20 uren per maand). Bovendien ontving de huishoudelijke hulp aanwijzingen t.a.v. werktijden, vakanties, en over de wijze waarop de werkzaamheden uitgevoerd dienden te worden. Ook het feit dat de huishoudelijke hulp is ontslagen vormt een aanwijzing voor aanwezigheid van gezag. Dat de arbeidsovereenkomst niet op schrift is gesteld doet hier niet aan af, nu voor het aannemen van een arbeidsverhouding geen schriftelijkheidsvereiste bestaat. De rechter kent een billijke vergoeding toe van € 3.000,– en € 3.165,68 bruto ter zake van onregelmatige opzegging alsmede € 1.461, bruto aan loon.
Rechtbank Zeeland- West- Brabant, locatie Bergen op Zoom, kamer kanton ECLI:NL:RBZWB:2018:1188
Publicatie: 30 maart 2018