Bewijs van samenwoning in alimentatiezaken
De wet bepaalt dat een alimentatieplicht eindigt als de alimentatiegerechtigde gaat samenwonen als ware zij (of hij) gehuwd. In de rechtspraak zijn hiervoor criteria ontwikkeld. Er dient bewezen te worden dat:
- een duurzame affectieve (liefdes-) relatie bestaat
- sprake is van samenwoning
- sprake is van een wederzijdse zorgplicht, en:
- sprake is van een gemeenschappelijke huishouding.
Het leveren van bewijs is vaak moeilijk. De relatie zelf en een samenwoning zijn, eventueel aan de hand van getuigenverklaringen of rapporten van privédetectives nog wel te bewijzen maar het bewijs dat sprake is dat de alimentatiegerechtigde een gezamenlijke financiële huishouding voert met iemand anders is vaak lastig te leveren.
Deze kwestie kwam onder andere aan de orde in een zaak die leiden tot een arrest van het gerechtshof Arnhem Leeuwarden van 24 februari 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:1421 In die zaak had de man een onderzoeksrapport in het geding gebracht. Het Hof overwoog:
Voor zover uit de observatiebevindingen al is gebleken dat de vrouw en haar partner gezamenlijk inkopen hebben gedaan, is niet vast komen te staan dat de partner (structureel) heeft bijgedragen in de kosten daarvan. De vrouw heeft in dat verband gesteld dat zij door de partner eventueel betaalde bedragen altijd aan hem terug betaalt. Hetgeen door de man overigens is gesteld is gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de vrouw en haar partner op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
en:
Het vorenstaande brengt het hof tot het oordeel dat de man zijn stelling dat de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW onvoldoende heeft onderbouwd en daarmee niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Reeds om die reden passeert het hof het aanbod van de man tot nader bewijs van de door hem in dit verband ingenomen stellingen.
In Gerechtshof Den Bosch, van 26 juni 2014 ECLI:NL:GHSHE:2014:1923 liep het geheel anders. Er werden gegevens getoond ten aanzien van het waterverbruik van de partner van de alimentatiegerechtigde. Deze gegevens waren mede van doorslaggevende betekenis aangezien de partner van de vrouw blijkens die gegevens een veel lager waterverbruik had dan een gemiddelde alleenstaande. Die partner trachtte nog om dat te verklaren door te stellen dat hij meestal op de sportschool douchte, maar dat vond de rechter geen afdoende verklaring voor het lage waterverbruik. De vrouw stelde hoger beroep in, maar het Hof was het met de rechtbank eens; de alimentatieplicht werd beëindigd.
Publicatie: 20-02-2017