Indien u gedagvaard wordt door een buitenlandse partij is het soms mogelijk om aan de rechter een zekerheidstelling te vragen voor de proceskosten.
Artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt namelijk dat allen die zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland bij de Nederlandse rechter een vordering instellen, verplicht zijn op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden.
Hierdoor wordt voorkomen dat een in het gelijk gestelde in Nederland wonende/gevestigde gedaagde met een oninbare proceskostenveroordeling blijft zitten.
Het niet voldoen aan het stellen van de opgelegde zekerheid door de eiser leidt tot niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak.
Artikel 224 Rv. bevat een aantal uitzonderingen op dit artikel. Zo bestaat er geen verplichting tot het stellen van zekerheid als:
– dit voortvloeit uit een verdrag of EG-verordening (dus voor ingezetenen van EU- lidstaten.
– een veroordeling tot betaling van proceskosten ten uitvoer kan worden gelegd ter plaatse waar degene van wie zekerheid wordt gevorderd zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft;
– redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten in Nederland mogelijk zal zijn;
– daardoor voor degene van wie zekerheid wordt gevorderd de effectieve toegang tot de rechter zou worden belemmerd.
Het centrum van de sociaal economische activiteiten van de buitenlandse eiser moet buiten Nederland liggen.
De vordering tot zekerheidsstelling
De rechter kan niet zelf beslissen dat de eisende buitenlandse partij zekerheid moet stellen. Dit moet worden gevorderd door de gedaagde bijvoorbeeld via het instellen van een zogenaamde incidentele vordering in de lopende procedure.
De wijze van zekerheidsstelling
Indien de vordering door de rechter wordt toegewezen dan kan zekerheidstelling op vele manieren geschieden, bijvoorbeeld door het storten van een waarborgsom of borgstelling van iemand die voldoende verhaal biedt of het aanbieden van een pand- of hypotheekrecht op een goed dat voldoende verhaal biedt.
Of de aangeboden zekerheid afdoende is, wordt beoordeeld door de voorzieningenrechter van de rechtbank bij wie de hoofdzaak aanhangig is. Artikel 616 Rechtsvordering bepaalt derhalve dat, indien een geschil ontstaat over de vraag of genoegzame zekerheid is gesteld, de partijen zich vervolgens tot die voorzieningenrechter zullen moeten wenden. De rechter die het stellen van zekerheid beveelt kan daaraan in beginsel geen inhoudelijke voorwaarden verbinden, anders dan dat het bedrag uiteraard wordt bepaald
Publicatie 24 januari 2022