Cocaïne gebruik werknemer is niet ernstig verwijtbaar; toekenning maximale transitievergoeding!
De hieronder te bespreken zaak handelde over een werknemer bij een Rotterdamse container terminal. Er was vastgesteld dat de werknemer, voordat hij moest gaan werken, cocaïne gebruikte. Dit drugsgebruik leidde volgens de werkgever tot agressief gedrag, slapeloosheid en uitputting.
Bovendien zou de werknemer zijn collega’s in gevaar hebben gebracht omdat hij met een bedrijfsauto een ongeval op het werk zou hebben veroorzaakt. Terwijl hij die auto bestuurde kreeg hij een black-out en viel hij in slaap. Uit een drugstest bleek dat hij cocaïne had gebruikt. De Kantonrechter heeft vervolgens op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbonden wegens ernstig verwijtbaar handelen zonder toekenning van een transitievergoeding.
Het Gerechtshof Den Haag komt echter op 1 juli 2016 tot een ander oordeel. Het Hof overwoog:
Anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, acht het hof de gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 sub a en b BW en artikel 7:673 lid 7 sub c BW. Voor dat oordeel acht het hof met name relevant dat sprake is van een lang dienstverband – sinds 1984 – waarbij [verzoeker] het grootste deel van de tijd normaal heeft gefunctioneerd. Hoewel al langere tijd sprake was van veelvuldig ziekteverzuim, begonnen de problemen met het functioneren van [verzoeker] pas in 2013 en [verzoeker] en is hij daarop begin 2015 voor het eerst op indringende wijze aangesproken. Voorts acht het hof van belang dat [verzoeker] gedurende geruime tijd privéproblemen heeft gehad die zijn weerslag hadden op het functioneren van [verzoeker] in zijn werk. Ook acht het hof van belang dat sprake was van een fysieke burn-out bij [verzoeker] (hetgeen ECT tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft erkend). Niet uitgesloten kan worden dat het in slaap vallen achter het stuur op 4 september 2015 is veroorzaakt door zijn fysieke burn-out en niet door het gebruiken van cocaïne. Anders dan de kantonrechter heeft overwogen en anders dan ECT aanvoert, acht het hof niet van belang dat [verzoeker] op 28 oktober 2015 is aangehouden terwijl hij in een (onverzekerde) auto rondreed samen met twee Albanezen. ECT heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof toegelicht dat zij van justitie heeft vernomen dat [verzoeker] naar aanleiding hiervan niet strafrechtelijk zal worden vervolgd; de enkele omstandigheid dat [verzoeker] door de politie is verhoord over eventuele betrokkenheid bij drugssmokkel is niet voldoende om in deze zaak gewicht in de schaal te leggen.
Vervolgens oordeelt het Hof dat de Kantonrechter de arbeidsovereenkomst terecht heeft ontbonden, maar het Hof stelt vervolgens:
Van ernstig verwijtbaar handelen is echter naar het oordeel van het hof geen sprake, zodat de kantonrechter ten onrechte niet de geldende opzegtermijn in acht heeft genomen) en ten onrechte heeft geoordeeld dat [verzoeker] geen recht heeft op een transitievergoeding.
Gerechtshof Den Haag 1 juli 2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:1868
Publicatie: 01-08-2016