De verliezende partij in een procedure wordt doorgaans veroordeeld tot het betalen van onder meer de advocaatkosten van de eisende partij.
De hoogte van deze kosten wordt bepaald aan de hand van een vastgesteld tarief en het aantal proceshandelingen. Proceshandelingen zijn bijvoorbeeld het indienen van stukken en het bijwonen van een zitting. Aan deze proceshandelingen worden punten toegekend.
De vergoeding per punt is afhankelijk van de hoogte van de vordering die is ingesteld en de instantie waar wordt geprocedeerd (kanton, rechtbank, Gerechtshof, Hoge Raad).
De achterliggende gedachte is dat dat proceskosten min of meer te voorspellen moeten zijn om toegang tot de rechter niet teveel te belemmeren.
Een volledige vergoeding van advocaatkosten kan worden toegekend indien sprake is geweest van misbruik van procesrecht, dat wil zeggen als een eisende partij de vordering baseert op feiten die niet waar zijn. Beter gezegd: indien de vordering wordt gebaseerd op feiten of stellingen waarvan de eiser op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Dit is dus een strenge maatstaf.
Het is vaste rechtspraak dat voor het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen in een procedure een grote mate van terughoudendheid wordt toegepast door de rechter. De reden hiervoor is dat een rechtzoekende het recht heeft op toegang tot de rechter, dat onder andere gewaarborgd door artikel 6 EVRM.
Een uitzondering hierop zijn de intellectuele eigendomszaken (IE zaken). In die zaken kan de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de door de in het gelijk gestelde partij daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten. Het doel van deze volledige proceskostenveroordeling is de positie van rechthebbende op het intellectueel eigendom te versterken.