Op 22 juli 2025 wees het Gerechtshof Den Haag een interessante uitspraak in een bouwrechtelijk geschil over een mislukte storting van onderwaterbeton. De kernvragen:
Was de onderaannemer Qceas aansprakelijk omdat de damwandkassen niet “brandschoon” waren?
En had Qceas op grond van artikel 7:754 BW (waarschuwingsplicht) de stort moeten weigeren of harder moeten waarschuwen voor een ondeugdelijke ondergrond?
Het hof zegt op beide punten: nee. Daarmee bevestigt het hof de eerdere uitspraak van de rechtbank en krijgt de curator van de failliete hoofdaannemer ongelijk.
De casus in het kort
Het draait om een bouwkuip waar in mei 2014 een onderwaterbetonvloer is gestort. De rollen:
hoofdaannemer (inmiddels failliet; de curator procedeert verder).
Qceas B.V. – gespecialiseerd onderaannemer voor onderwaterbeton.
Op 9 mei 2014 verzorgt Qceas de storting van de onderwaterbetonvloer. Het resultaat is dramatisch: in de buurt van de damwandkassen worden grote hoeveelheden slib en grind ingesloten. De vloer voldoet niet aan de verwachtingen.
De hoofdaannemer stuurt Qceas van het werk, laat de betonvloer verwijderen en opnieuw storten, en vordert vervolgens schadevergoeding van Qceas.
De zaak belandt uiteindelijk bij het hof.
Twee concurrerende oorzaken
In de kern stonden twee theorieën tegenover elkaar:
Curator / hoofdaannemer:
De stort mislukte omdat de damwandkassen niet 100% brandschoon waren. Dat schoonmaakwerk viel onder de verantwoordelijkheid van Qceas. Dus: fout onderaannemer → aansprakelijkheid Qceas.
Qceas:
De oorzaak lag in een ondeugdelijke en onstabiele ondergrond:
te veel slib op de bodem,
een grindlaag die te laat was aangebracht en geen “rusttijd” had gehad,
en beperkingen bij het slibzuigen door gebrek aan retourwater.
De hoofdaannemer was verantwoordelijk voor die ondergrond.
Daarnaast stelde de curator: zelfs áls de ondergrond het probleem was, had Qceas haar waarschuwingsplicht (art. 7:754 BW) geschonden door niet beter te waarschuwen of zelfs de stort te weigeren.
De deskundige: oorzaak ligt vooral bij de hoofdaannemer
Het hof schakelde een deskundige in. In zijn rapport wees hij vier belangrijke technische factoren aan:
De bodem van de bouwkuip was onvoldoende vlak.
Er lag te veel slib op de bodem, vermengd met grind.
Er kon niet genoeg slib worden weggezogen tijdens de stort, door te weinig retourwater.
Mogelijke ontmenging van de onderwaterbetonspecie bij het passeren van schoren, als de stortbuis niet diep genoeg werd teruggestoken.
De deskundige concludeert:
De primaire oorzaak ligt bij een te onvlakke kuipbodem en een onvoldoende stabiele grind/sliblaag.
Dit zijn omstandigheden die voortkomen uit de voorbereiding door de hoofdaannemer.
Fouten van Qceas (zoals mogelijk onvoldoende slibzuigen of beperkte terugsteken van de stortbuis) kwalificeert hij als secundair.
Over de damwandkassen: in 2 van de 39 kassen zijn kleirestanten gevonden – dus niet brandschoon – maar dat is volgens de deskundige géén verklaring voor het geheel mislukken van de stort. Hooguit voor beperkte lekkages, die doorgaans met injecties te verhelpen zijn.
Interessant: de deskundige vindt wél dat Qceas de stort had moeten weigeren (of eerst een expliciete vrijwaring had moeten laten tekenen), gezien de slechte ondergrond.
Het hof: oorzaak bij hoofdaannemer, geen tekortkoming Qceas
Het hof neemt de oorzaakanalyse van de deskundige grotendeels over:
De mislukking is in hoofdzaak te wijten aan:
een onvlakke bouwkuipbodem;
een onstabiele grind/sliblaag;
onvoldoende slibzuigen tijdens het storten.
Dit zijn allemaal omstandigheden in de risicosfeer van de hoofdaannemer.
De discussie over de damwandkassen wordt door het hof duidelijk gekaderd:
Zelfs al waren de damwandkassen niet 100% brandschoon, dan nog zou dat hooguit tot plaatselijke hechtingsproblemen en lekkages leiden, die je normaal gesproken repareert met injecties.
Het is dus geen dragende oorzaak voor het volledig mislukken van de betonvloer.
Kortom: het verwijt dat Qceas slecht schoonmaakte, houdt feitelijk geen stand.
Waarschuwingsplicht (art. 7:754 BW): hoever moet een onderaannemer gaan?
De deskundige vindt dat Qceas had moeten weigeren te storten gezien de slechte omstandigheden. Daarmee kom je automatisch in het domein van artikel 7:754 BW:
De aannemer is verplicht de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht of gebrekkige zaken die van de opdrachtgever afkomstig zijn.
Het hof had echter al in een eerder arrest (4 april 2017) geoordeeld dat Qceas haar waarschuwingsplicht niet heeft geschonden. De curator probeerde via het deskundigenrapport dat oordeel weer open te breken.
Het hof blijft echter bij zijn eerdere lijn:
De hoofdaannemer wist voldoende goed dat:
er te veel slib lag;
de voorgeschreven “dag rusttijd” tussen grindstorting en betonstort niet in acht werd genomen;
er risico’s verbonden waren aan deze aanpak;
en de voorwaarden uit het werkplan (bijvoorbeeld max. 50 mm slib) niet werden gehaald.
Qceas had bovendien expliciet in een e-mail (9 mei 2014, 12:24 uur) aangegeven dat er geen waterdichtgarantie werd gegeven.
Daarmee, zegt het hof, was de hoofdaannemer voldoende gewaarschuwd en kende hij de risico’s. Er was geen situatie waarin Qceas zó duidelijk had moeten zien dat de stort “zeker zou mislukken” dat zij verplicht was om categorisch te weigeren.
Gerechtshof Den Haag, 22 jui 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1817
Publicatie blog: 28 november 2025
