In burenruzies worden soms kansloze vorderingen ingesteld. De navolgende vorderingen welke door de buren over en weer werden ingesteld, werden allemaal door een rechter in kort geding afgewezen:
De vordering om gedaagden te verbieden om vanuit hun woning de blik te richten op de eisers, hun kinderen of hun bezoekers. Rechter: dit handelen is als zodanig in beginsel niet onrechtmatig is. Het enkele feit dat zij de blikken van gedaagden als hinderlijk ervaren is daartoe onvoldoende.
De vordering om gedaagden te verbieden om hun voertuigen lasterlijk te parkeren voor de woning van eisers. Rechter: deze vordering is te onbepaald om voor toewijzing in aanmerking te komen.
De vordering om gedaagden te verbieden om naar eisers, hun kinderen of hun bezoekers te schelden. Rechter; eisers hebben onvoldoende aangevoerd om deze vordering voor toewijzing in aanmerking te laten komen. Niet gebleken is dat de onheuse bejegening van de kant van gedaagde meer dan incidenteel is.
De vordering om gedaagden te verbieden om de aan de gevel van hun woning geplaatste buitenlamp meer dan 700 Lumen aan licht te laten verspreiden. Rechter: het enkele feit dat de lichtsterkte van deze lamp door eisers als overmatig wordt ervaren en het gegeven dat er voor gedaagden effectievere middelen zijn om ongewenst nachtelijk bezoek te voorkomen zijn daartoe althans onvoldoende.
De vordering om gedaagde te verbieden om de tussen partijen gelegen straat nat te spuiten. Rechter; het al dan niet geregeld en al dan niet langdurig bespuiten van de straat is als zodanig niet onrechtmatig.
Een vordering tot vergoeding van immateriële schade op derving van hun woongenot. Rechter: gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is van dergelijke inbreuken in het onderhavige geval geen sprake.
De vordering om gedaagde te verbieden om het perceel van eisers te betreden. Rechter: deze vordering is onvoldoende onderbouwd. Behalve een eenmalig incident aan de voordeur zijn er geen andere gevallen waarin gedaagden zonder toestemming hun perceel hebben betreden. Mede gelet op de stelling van gedaagden dat zij geen behoefte hebben om dit perceel te betreden bestaat daarom onvoldoende aanleiding het bedoelde verbod uit te spreken.
Rechtbank Den Haag, 10 april 2014 ECLI:NL:RBDHA:2014:192
Publicatie: 5 juni 2019