Tot 2016 was er in de rechtspraak onduidelijkheid of studenten na het staken van hun studie al dan niet recht hebben op gedeeltelijke teruggave van het cursusgeld. In de hieronder te bespreken zaak kreeg een student zowel bij de kantonrechter, het gerechtshof alsook hij de Hoge Raad gelijk.
TIO is een particuliere onderwijsinstelling. Een student heeft zich op 22 augustus 2012 door invulling van een aanmeldingsformulier ingeschreven voor (het eerste jaar van) de Mbo-opleiding hotelmanagement.
De op de achterzijde van het aanmeldingsformulier afgedrukte algemene voorwaarden houden onder meer in:
Bij annulering na 31 augustus 2012 (…) is de student 100% van het cursusgeld verschuldigd.
(…)
De ingeschrevene kan de overeenkomst te allen tijde opzeggen. Tussentijdse beëindiging leidt, ongeacht de reden ervan, niet tot restitutie van het door de ingeschrevene verschuldigde bedrag of tot het vervallen van de betaalplicht daarvan.”
Bij factuur van 28 augustus 2012 heeft TIO het cursusgeld van € 12.600,00 in rekening gebracht. Op 1 december 2012 deelde de vader van de student mee dat zijn zoon de opleiding vanwege psychische gesteldheid moest beëindigen. Er was op dat moment reeds € 7.800,– voldaan. De vader vraagt hoe TIO hierin tegemoet kan komen. TIO stelt dat zij niet bereid is om af te wijken van de algemene voorwaarden, met name om precedentwerking te voorkomen.
Zowel de kantonrechter als het Gerechtshof waren van oordeel dat het annuleringsbeding (dat wil zeggen het beding dat kortweg zegt: ‘student moet 100% betalen ook hij als tussentijds stopt’) onredelijk bezwarend was.
TIO kon daarom geen beroep doen op dit beding.
TIO had nog aangevoerd dat het beding was afgestemd met diverse instanties, zoals de Consumentenbond en de Autoriteit Consument & Markt, maar dit mocht niet baten.
Volgens het Gerechtshof moest de student uiteindelijk slechts EUR 3.150,- aan cursusgeld betalen. De Hoge Raad heeft het arrest van het Hof op deze onderdelen bekrachtigd waarmee duidelijkheid is gekomen in de rechtspraak in deze zaken.
Gerechtshof Den Haag, 8 maart 2016 ECLI:NL:GHDHA:2016:486
Publicatie 27 februari 2018