Gelijktijdige beslagen onder verschillende banken mag niet zomaar.
Op 27 augustus 2013 was ten laste van een schuldenaar beslag gelegd onder drie verschillende banken. De schuldenaar heeft vervolgens bij de gerechtsdeurwaarders geklaagd over deze gang van zaken. De schuldenaar beriep zich op artikel 10 van de verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders (verder; de Verordening) De schuldenaar stelde dat in strijd met deze bepaling is gehandeld aangezien door de gerechtsdeurwaarders onder drie banken tegelijk beslag was gelegd, zonder dat zij een gerechtvaardigd vermoeden hadden dat de schuldenaar bij die bank een rekening had. Door deze handelwijze werden naar het oordeel van de schuldenaar onnodige kosten gemaakt.
Het gerechtshof Amsterdam overwoog het volgende.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een dergelijke handelwijze tuchtrechtelijk niet is toegestaan. Dit oordeel berust op het navolgende. Een gerechtsdeurwaarder zal in beginsel alleen beslag mogen leggen als hij het redelijke vermoeden heeft dat het beslag doel zal treffen. Anders worden immers, in strijd met artikel 10 van de Verordening, onnodige kosten gemaakt. Ook is niet bij iedere willekeurige debiteur het vermoeden gerechtvaardigd dat deze bij enige bank over een voor beslaglegging vatbaar tegoed beschikt. Voorts worden banken, wanneer bankbeslag wordt gelegd zonder een redelijk vermoeden van rekeninghouderschap, ten onrechte met werkzaamheden belast. Bovendien kunnen die banken dan kennis nemen van informatie die hun niet aangaat betreffende de niet nagekomen verbintenis waarvoor de debiteur tot betaling is veroordeeld. Het is niet ondenkbaar dat die informatie wordt verzameld en nadien in het nadeel van de debiteur wordt gebruikt. Ten slotte kan het leggen van meer bankbeslagen ertoe leiden dat een debiteur die rekeningen aanhoudt bij meer dan een bank naast de explootkosten ook nog wordt geconfronteerd met de kosten die elke bank in rekening brengt. Bijzondere omstandigheden kunnen in een concreet geval met zich brengen dat het leggen van een of meer bankbeslagen zonder dat een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat de debiteur bij die banken een rekening aanhoudt, niettemin toelaatbaar is, als wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het Hof heeft geconstateerd dat de gerechtsdeurwaarders vanaf april 2007 tot en met augustus 2013 geen pogingen hebben gedaan beslag te leggen op roerende zaken van klager. Het leggen van een dergelijk beslag had echter naar het oordeel van het hof in dit geval de voorkeur boven het (gelijktijdig) leggen van beslag onder verschillende banken. Het hof overweegt daartoe allereerst dat het, gezien het feit dat de inkomsten van klager beneden de beslagvrije voet bleven, twijfelachtig was of voldoende saldo zou worden aangetroffen om te beslaan. Verder brengt het leggen van beslag onder roerende zaken voor een debiteur minder kosten met zich dan beslaglegging onder verschillende banken
Het hof was van oordeel dat in dit geval niet was voldaan aan de eis van subsidiariteit. Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken van het leggen van meer bankbeslagen ten laste van klager en dat de klacht ten aanzien van de drie gelegde bankbeslagen gegrond was.
Gerechtshof Amsterdam, 28 juli 2015 ECLI:NL:GHAMS:2015:3081
Publicatie: 24-10-2016