Er zijn reeds een groot aantal uitspraken geweest van Kantonrechters waarin telkens werd geoordeeld dat de coronacrisis is aan te merken als een onvoorzienbare omstandigheid. Deze rechtspraak heeft het Hof Amsterdam in het hierna te bespreken arrest bevestigd in een kort geding. Het Hof oordeelt dat dat de coronacrisis gelet op haar omvang en de gevolgen voor de economie en de maatschappij, als een onvoorziene omstandigheid in de zin van de wet (artikel 6:258 BW) moet worden beschouwd.
Op grond van onvoorzienbare omstandigheden kunnen partijen vorderen dat de rechter de gevolgen van een overeenkomst wijzigt. De onvoorziene omstandigheden moeten dan wel van dien aard zijn dat de wederpartij, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
Onvoorziene omstandigheden zijn, zoals de term al aangeeft, omstandigheden die partijen bij het aangaan van de overeenkomst niet in hun overeenkomst hebben verdisconteerd (en, in de woorden van het hof, “ook niet van elkaar (mochten) verwachten dat dit wel het geval zou zijn.”
Ten aanzien van de vraag hoe de huurovereenkomst dan moet worden gewijzigd, oftewel welke tijdelijke huurkortingen (eventueel) gerechtvaardigd zijn, stelt het hof voorop dat daar geen vaste maatstaf voor bestaat. Het hof onderschrijft de aanpak van de kantonrechter Amsterdam, die als uitgangspunt hanteerde dat de pijn gelijk moet worden verdeeld. Het hof bekrachtigt in dit kader het oordeel van de kantonrechter dat de huurder 50% van de huurprijs dient te voldoen over de periode waarin het gehuurde in het geheel niet kon worden geëxploiteerd (15 maart tot 1 juni). Over de periode daarna dient de huurder een steeds verder oplopend percentage van de huurprijs te voldoen (65% over juni tot en met augustus, en 70, 80, 90 en 100% over de maanden september, oktober, november en december). Het hof heeft bij zijn oordeelsvorming laten meewegen dat “een mogelijke tweede golf van coronabesmettingen” de omzet (die naar verwachting in september in de buurt van de ‘normale omzet’ zou komen) weer zou (kunnen) doen teruglopen.
Nota bene; dit betreffen voorlopige kortingen, aangezien deze in kort geding zijn toegewezen.
Gerechtshof Amsterdam, 14 september 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2604
Publicatie: 15 december 2020