De hieronder te bespreken zaak betreft een koopovereenkomst onroerend goed. In de koopovereenkomst was bepaald dat levering uiterlijk 31 december zou plaatsvinden. Deze levering bleef echter uit. De verkoper was van mening dat hij terecht de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst had ingeroepen. Een ingebrekestelling was volgens hem niet nodig. De koper zou in verzuim zijn gekomen omdat volgens de verkoper sprake was:
- van een zogenaamde fatale termijn (31 december);
- het verzuim van de koper reeds voor de termijn intrad omdat uit mededelingen van de koper op 6 december bleek dat hij niet uiterlijk op 31 december zou afnemen.
Deze argumenten waren niet voldoende voor het Gerechtshof en de Hoge Raad.
Vast staat dat partijen over levering uiterlijk 31 december 2011 hebben gesproken, zij het dat onduidelijk is in welke bewoordingen precies. De vraag is hoe dat besprokene in het licht van de omstandigheden moet worden uitgelegd, waarbij het aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
De woorden ‘uiterlijk 31 december betekenen in het algemeen spraakgebruik ‘niet later dan 31 december maar hoeven niet per se te betekenen dat de termijn fataal is, in die zin dat bij overschrijding zonder verdere ingebrekestelling direct verzuim zal intreden. Dat hangt af van de context waarbinnen dit is gezegd en de overige feiten en omstandigheden van het geval.
Niet gesteld is dat de koper heeft gezegd (of uit zijn verklaringen of gedragingen viel op te maken) dat hij ook na 31 december 2011 niet zou nakomen. Het stond de koper vrij om alsnog de overeenkomst na te komen. Aangezien de koper niet ingebreke was gesteld is de koper niet in verzuim geraakt en mocht de verkoper de overeenkomst niet ontbinden.
Conclusie: Indien de verkoper op het juiste moment een ingebrekestelling had verzonden had hij de overeenkomst wel kunnen ontbinden.
Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:141
Publicatie: 17 maart 2020