Een dochter stelt dat zij van april 1982 tot en met september 1990 maandelijks (contante) bedragen aan haar ouders heeft geleend doordat zij het loon dat zij verdiende in de Chinese restaurants waar zij werkte (en contant kreeg uitbetaald) telkens aan haar ouders heeft geleend. De ouders hebben een Chinees restaurant gehad, welk restaurant in 1982 failliet is gegaan.
De dochter vordert in de hieronder te bespreken procedure de geleende gelden ten bedrage van € 76.057,84 terug. Daarnaast vordert zij een bedrag van € 424.329,39 ter zake van samengestelde rente.
Nadat de rechtbank de vorderingen had afgewezen ging de dochter in hoger beroep bij het Gerechtshof.
De ouders beroepen zich op verjaring van de vordering. Door de advocaat van de dochter is naar voren gebracht dat de verjaring door de dochter is gestuit bij diverse gelegenheden waarbij de dochter vanaf 1990 bij haar ouders mondeling heeft aangedrongen op betaling van de lening, te weten in 1994, 1998, 2003 en 2012.
Oordeel Gerechtshof
Het Hof stelt vast dat op basis van de wet mondelinge verzoeken tot betaling als zodanig geen stuiting van een lopende verjaringstermijn teweeg kunnen brengen. De vordering uit hoofde van de gestelde geldlening strekt tot nakoming van een verbintenis tot geven en doen als bedoeld in artikel 3:307 van het (huidige) BW. De in dat artikel geregelde korte verjaringstermijn van vijf jaar heeft directe werking vanaf 1992.
Door de dochter is ter afwering van het verjaringsberoep niet betwist dat de lening in 1990 opeisbaar was en ook daadwerkelijk toen door haar is opgeëist. Dit betekent dat de termijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 3:307 lid 1 BW een aanvang heeft genomen in 1990 en is verstreken in 1995, tenzij stuiting van de termijn heeft plaatsgevonden. Daarvan is niet gebleken. Mondelinge aanspraken op betaling hebben naar oud en nieuw BW geen stuitende werking. Stuiting door erkenning is niet gesteld. Wel is gesteld dat in 2012 is erkend. Dat is niet relevant omdat een eenmaal verstreken verjaringstermijn niet alsnog wordt gestuit door een eventuele latere erkenning.
Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, 10 oktober 2017 ECLI:NL:GHARL:2017:8789
Publicatiedatum: 24 oktober 2017