Een contractuele boete kan een krachtig middel zijn om naleving van afspraken af te dwingen. Maar wat als de boete zo hoog oploopt dat deze niet meer in verhouding staat tot de schuld? De Rechtbank Amsterdam laat zien waar de grens ligt.
Een vastgoedondernemer leende € 750.000 van een voormalige zakenpartner. Bij te late betaling gold een boete van € 100.000 per maand. Toen terugbetaling uitbleef, liep de boete op tot € 1,3 miljoen. De schuldeiser eiste het hele bedrag — maar de rechter greep in.
Volgens artikel 6:94 lid 1 BW mag de rechter een boete matigen als toepassing daarvan tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat leidt.
De rechtbank erkent dat een stevige boete in zakelijke context begrijpelijk kan zijn, zeker bij ongedekte leningen. Maar in dit geval was de boete uitgegroeid tot bijna het dubbele van de hoofdsom — dat ging te ver.
De rechter beperkte de boete tot vier maanden (€ 400.000), waarmee de boete nog steeds een “stevig signaal” afgeeft, maar niet langer excessief is.
Rente én boete? Niet tegelijk
Een tweede belangrijk punt: de schuldeiser wilde bovenop de boete ook wettelijke rente innen. De rechtbank wees dat af voor de overlappende periode. Boete en rente mogen niet samenlopen over dezelfde termijn, tenzij dit expliciet is afgesproken — wat hier niet het geval was.
Pas na afloop van de boeteperiode mag rente worden berekend (vanaf 1 oktober 2024).
De uitspraak bevestigt dat ook in zakelijke verhoudingen redelijkheid en billijkheid grenzen stellen aan contractsvrijheid.
Een boete mag geen straf zijn, maar moet een reële prikkel blijven.
Rechtbank Amsterdam, 18 juni 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:5330
Publicatie blog: 10 oktober 2025