In deze zaak moest de rechtbank een oordeel geven of een opdrachtgever een factuur voor meerwerk moest betalen. De factuur ziet op elektra-, verhuis-, tuin- en begeleidingswerkzaamheden.
In de procedure stond vast de aannemer de opdrachtgever niet had gewaarschuwd op een uit het meerwerk voortvloeiende noodzakelijke prijsverhoging van de overeengekomen aanneemsom.
In een dergelijk geval kan een aannemer op grond van de wet (artikel: 7: 775 BW) slechts aanspraak maken op betaling van het meerwerk indien de opdrachtgever de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen.
Volgens de aannemer had de opdrachtgever de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf moeten begrijpen, omdat voor zowel de verhuis- als de tuinwerkzaamheden sprake was van een aanzienlijke tijdsbesteding. Volgens de aannemer heeft bovendien te gelden dat als de opdrachtgever begreep dat sprake was van meerwerk, het op diens weg lag om vragen te stellen over de hoogte van de aan dat meerwerk verbonden kosten. Verder stelt de aannemer dat zij de architect van de opdrachtgever heeft betrokken bij de tuin- en verhuiswerkzaamheden. De architect zou telkens de door de aannemer opgestelde dagstaten hebben geaccordeerd.
De opdrachtgever betwist dat hij de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen.
Ten aanzien van het vereiste begrip van een prijsverhoging stelt de rechtbank voorop dat artikel 7:755 BW het belang van de opdrachtgever beschermt. Hij dient niet te worden geconfronteerd met vaak aanzienlijke prijsverhogingen waar hij vanwege gebrek aan kennis niet op bedacht kon zijn. Door het verstrekken van tijdige informatie over de noodzaak van prijsverhoging als gevolg van meerwerk krijgt de opdrachtgever de gelegenheid om te beslissen of hij het meerwerk ondanks de hogere prijs aan de aannemer wil opdragen. Aan die beschermingsgedachte zou afbreuk worden gedaan als slechts vereist zou zijn dat de opdrachtgever zich heeft gerealiseerd dat een aanvulling op het oorspronkelijke werk tot een prijsverhoging zou leiden. De rechtbank is daarom van oordeel dat het erop aankomt of de opdrachtgever een reëel inzicht heeft gekregen in de omvang van de concreet te verwachten meerkosten.
Met betrekking tot de verhuiswerkzaamheden is op de factuur een bedrag van € 5.733,00 exclusief btw vermeld. Dit is € 6.936,93 inclusief btw. Gelet op de omvang van de oorspronkelijke aanneemsom, € 90.696,76 inclusief btw, hebben de verhuiswerkzaamheden geresulteerd in een aanzienlijke prijsverhoging.
Ten aanzien van de tuinwerkzaamheden is op de factuur een totaalbedrag van € 6.522,40 exclusief btw vermeld. Dit is € 7.892,10 inclusief btw. Ook hiervoor geldt dat dit een aanzienlijke prijsverhoging is, gelet op de omvang van de oorspronkelijke aanneemsom.
De rechtbank acht aannemelijk dat de opdrachtgever zich ervan bewust was dat de tuinwerkzaamheden gepaard zouden gaan met extra kosten. Eerst zou immers slechts een deel van de haag worden verwijderd, omdat dat noodzakelijk was voor de bouw van een in de oorspronkelijke opdracht opgenomen aanbouw. Later is op verzoek van de opdrachtgever de hele haag verwijderd en is een hekwerk op de plek van de haag geplaatst.
Opdrachtgever heeft de materiaalkosten van het hekwerk voldaan. Daaruit blijkt dat de opdrachtgever rekening heeft gehouden met extra kosten. Dat is echter onvoldoende om de vordering van de aannemer ook voor het overige toe te wijzen.
Van belang is immers of de opdrachtgever een reëel inzicht heeft gekregen in de omvang van de kosten die verbonden zijn aan het meerwerk. De aannemer heeft niet concreet gesteld op basis waarvan de opdrachtgever had kunnen of moeten verwachten dat er zoveel uren aan de tuinwerkzaamheden besteed zouden worden. Ook ten aanzien van de tuinwerkzaamheden geldt dat eerdere meerwerkopdrachten altijd werden voorafgegaan door een schriftelijke offerte en dat een dergelijke offerte in dit geval ontbrak. Gelet op al deze omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat de opdrachtgever de noodzaak van een prijsverhoging ook ten aanzien van de tuinwerkzaamheden niet in deze omvang uit zichzelf had hoeven te begrijpen.
De stellingen van de aannemer dat zij dagstaten aan de architect van de opdrachtgever heeft voorgelegd, dat die zijn geaccordeerd en dat tussentijds foto’s van de werkzaamheden zijn gestuurd, leiden niet tot een ander oordeel.
Met het toesturen van tussentijdse dagstaten, die overigens niet zijn overgelegd, en foto’s is nog niet gezegd dat de opdrachtgever zich op dat moment realiseerde wat de uiteindelijke aanzienlijke tijdsbesteding en daaraan verbonden kosten zouden worden.
Schending van de waarschuwingsplicht door een aannemer voor een prijsverhoging door meerwerk leidt in beginsel tot verval van zijn aanspraak op vergoeding. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dat beginsel af te wijken.
Rechtbank Limburg, 29 september 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:7493
Publicatie; 10 oktober 2021