In deze zaak ging het om mishandeling in de familiale sfeer door een vrouw. Deze mishandeling werd betwist. In een civiele procedure geldt de hoofdregel; wie stelt die bewijst. Het slachtoffer wilde het bewijs van de mishandeling leveren door een stiekeme bandopname van een gesprek met de broer van het slachtoffer en de stiefvader van de vrouw.
Art. 152 Rv bepaalt dat bewijs door alle middelen kan worden geleverd en dat de waardering van het bewijs aan het oordeel van de rechter is overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt.
In een civiele procedure geldt niet als algemene regel dat de rechter op onrechtmatig verkregen bewijs geen acht mag slaan. In beginsel wegen het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, alsmede het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, welke belangen zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden, is terzijdelegging van dat bewijs gerechtvaardigd (HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2018:942 en de in dat arrest genoemde rechtspraak).
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van bijkomende omstandigheden die terzijdelegging van het bewijs rechtvaardigen, moet het belang van de waarheidsvinding worden afgewogen tegen het belang van (het niet honoreren of voorkomen van) een normschending of een rechtsinbreuk, derhalve het belang van een zindelijke, rechtens verantwoorde bewijsgaring.
In dit geval is van belang dat de regel die dreigt te worden geschonden indien de geluidsopname als bewijsmiddel wordt toegelaten, het in de wet vastgelegde verschoningsrecht.
Het verschoningsrecht is het recht van een getuige om antwoord te geven op vragen die door een rechter aan hem of haar worden gesteld.
Ten aanzien van dat recht heeft de wetgever bepaald dat het van zodanig gewicht is dat het belang van de waarheidsvinding ervoor moet wijken.
Gerechtshof Den Bosch, 29 januari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:285
Publicatie: 11 juni 2019