Het retentierecht is de bevoegdheid die in de bij de wet aangegeven gevallen aan een schuldeiser toekomt, om de nakoming van een verplichting tot afgifte van een zaak aan de eigenaar van die zaak op te schorten, totdat zijn vordering is betaald.
Denk aan een horlogemaker die een horloge pas hoeft terug te geven aan de eigenaar als zijn factuur is betaald.
In het bouwrecht betekent uitoefening van een retentierecht door de aannemer dat hij daarmee de bouwplaats net zo lang op slot houdt , totdat alles is betaald.
Voor uitoefening van het retentierecht gelden een aantal vereisten zoals; een opeisbare vordering, die moet samenhangen met de verplichtingen tot vrijgave van het bouwwerk. Dat is meestal het geval wanneer de facturen voor de werkzaamheden aan dat bouwwerk niet zijn betaald. De inroeping van het retentierecht mag niet in strijd zijn met de redelijkheid en de billijkheid.
Voorts moet sprake zijn van feitelijke macht over de zaak. Met name dit laatste levert veel discussie op.
Het is een hardnekkig misverstand, maar het enkel plaatsen van een hek om een gebouw met daarop borden met de tekst: ‘Hier wordt het retentierecht uitgeoefend’ is onvoldoende voor het effectief inroepen van een retentierecht. In dat geval wordt namelijk zelfstandig feitelijke macht gecreëerd, en dat zal voor de rechter geen stand houden.
Als echter vanaf het begin van de bouw al een hekwerk, schaftkeet, materiaal of materieel is geplaatst kan er wel sprake zijn van feitelijke macht.
Feitelijke macht kan ook volgen uit het niet ontruimen, zolang ingebruikname door de opdrachtgever maar wordt belet.
Indien de aannemer de opdrachtgever (of derden) tot het werk toelaat loopt hij het risico zijn retentierecht te verliezen. Immers, de aannemer verliest dan de feitelijke macht over het werk. Volgens artikel 3:294 BW gaat het retentierecht teniet indien de zaak terugkeert in de macht van de schuldenaar (opdrachtgever)
Publicatie: 3 april 2019