Ontslag op staande voet wegens diefstal: bijwerking van medicijngebruik?
Een managementassistente bij een bank werd op staande voet ontslagen omdat zij een bedrag van € 70 had weggenomen uit de portemonnee van een collega. De medewerkster vocht dit ontslag aan bij de kantonrechter. Zij vorderde om de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen en haar weer toe te laten de bedongen werkzaamheden te verrichten alsmede de bank te veroordelen tot loonbetaling. De kantonrechter wees de vorderingen van de medewerkster af
Vervolgens ging de medewerkster in hoger beroep bij het Gerechtshof.
Het gerechtshof stelde het volgende voorop. Als dringende reden in de zin van artikel 7:678 lid 1 BW worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
De medewerkster voerde onder andere aan dat zij zware medicijnen heeft gebruikt, waaronder Amitriptyline en Tamoxifen. Een soms voorkomende bijwerking van Amitriptyline is het ontstaan van (hypo)manie. Kleptomanie is, aldus de medewerkster, ook een vorm van manie. Ten onrechte is nagelaten in te gaan op de mogelijkheid dat deze bijwerking is opgetreden, aldus de medewerkster.
Het Gerechtshof wees deze stellingen af.
Daarbij nam het hof in aanmerking dat de overgelegde stukken geen aanknopingspunten bieden voor de stelling van de medewerkster dat de bank op de hoogte was van de psychische toestand van de medewerkster. De bank wist niet meer of minder dan dat de medewerkster na chemo- en hormoontherapie hersteld/herstellende was van een ernstige ziekte. In overleg met de bedrijfsarts en met de medewerkster vond re-integratie plaats. Ten slotte nam het Gerechtshof nog in aanmerking dat de bank evenmin een verwijt kon worden gemaakt van de omstandigheid dat de medewerkster te snel zou zijn gere-integreerd. Re-integratie afspraken werden telkens in overleg met de bedrijfsarts en ook op verzoek of in goed overleg met de medewerkster gemaakt. Dat daarbij voor de bank niet-kenbare factoren, zoals angst haar baan te verliezen, aan de zijde van de medewerkster ] een rol hebben gespeeld, valt de bank niet aan te rekenen.
Gerechtshof den Bosch, 9 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:955
Publicatie: 10-04-2017