In het hieronder te bespreken kort geding stond ter discussie of een koopovereenkomst tot stand was gekomen via een WhatsApp.
Partijen zijn in gesprek gegaan over de (ver)koop van de woning. Kopers hebben op 25 februari 2018 de vraagprijs van verkopers aanvaard.
Op 3 maart 2018 hebben verkopers een e-mail aan kopers gezonden met als bijlagen onder meer een concept-koopovereenkomst. Kopers hebben het concept van de koopovereenkomst op enkele punten gewijzigd. Zij hebben de aldus aangepaste koopovereenkomst ondertekend en op 6 maart 2018 aan verkopers ter hand gesteld.
Op 7 maart 2018 hebben kopers per Whatsapp bericht: “Hallo, hebben jullie de overeenkomst gelezen en getekend? Of hebben jullie nog vragen? Groet,
Verkoper heeft teruggeappt: “Haha ongeduldige. Hij is gelezen en prima volgens wat we hebben besproken opgetekend. Morgen heb jij hem in bezit met onze handtekening.”
Op 9 maart 2018 heeft verkoper de eisers gebeld en meegedeeld dat de woning niet wordt verkocht.
Kopers hebben de verkopers op 9 maart 2018 bij aangetekend schrijven bericht dat zij nakoming vorderen van de afspraken over de (ver)koop van de woning.
Verkopers hebben de kopers op 11 maart 2018 gemaild dat er geen getekende koopovereenkomst is en dat zij niet zullen overgaan tot de verkoop van de woning.
Dit was voor kopers aanleiding om conservatoir beslag tot levering te doen leggen op de woning en voorts om in kort geding te vorderen dat de verkopers dienen mee te werken aan levering van de woning. De advocaat van de kopers betoogde dat genoemd WhatsApp bericht van de verkoper de schriftelijke ondertekening van de koopovereenkomst door de verkopers had vervangen en dat er door dat bericht, dat er volgens hen op gericht is om een schriftelijke koopovereenkomst als bedoeld in artikel 7:2 BW te constitueren, een perfecte koopovereenkomst tot stand was gekomen.
De Voorzieningenrechter stelde dat een schriftelijke koopovereenkomst een onderhandse akte is, waarvoor op grond van de wet het vormvoorschrift van ondertekening geldt. Een WhatsApp bericht van de verkopers maakt geen deel uit van het door kopers ondertekende concept voor de koopovereenkomst en het appje vormde evenmin een (elektronische) ondertekening door de beoogd verkoper.
Aangezien de koopovereenkomst niet door de verkopende partij was ondertekend, was niet voldaan aan het in art. 7:2 BW opgenomen schriftelijkheidsvereiste. De beoogd verkopers konden zich er daarom op beroepen dat niet aan het schriftelijkheidsvereiste was voldaan. Er was volgens de rechter dus geen perfecte overeenkomst tot stand gekomen.
Rechtbank Limburg, 19 april 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:3816
Publicatiedatum: 21 mei 2018