In artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek staat dat het verboden is om binnen twee meter vanaf de erfgrens ramen/vensters of anders muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben als deze ramen of werken direct uitzicht geven op het naburig erf. Vensters binnen twee meter zijn op grond van artikel 5:51 BW toegestaan als die zijn vastgezet (en dus niet kunnen worden geopend) en ondoorzichtig zijn gemaakt.
Het doel en de strekking van artikel 5:50 BW is de bescherming van de visuele privacy.
Uit de wet wordt in samenhang met de parlementaire geschiedenis naar vaste jurisprudentie afgeleid dat de wetgever met ‘uitzicht’ enkel relevant acht een ‘rechtstreeks uitzicht’ oftewel een uitzicht ‘recht naar voren’ en geen uitzicht ter zijde of in de schuinte.
Met deze interpretatie wordt geabstraheerd van alle nuances van het kijken. Relevant is slechts het zicht dat haaks staat op de muur waarin het raam is geplaatst.
Op het bovenstaande bestaan uitzonderingen, te weten;
– de buren hebben toestemming gegeven;
– de inkijk wordt belet door vaststaande en ondoorzichtige vensters;
– er wordt uitgekeken op een openbare weg of een openbaar water;
– er bevinden zich tussen de erven openbare wegen of openbare wateren;
– er wordt uitgekeken op een zich binnen 2 meter bevindende muur;
– er is sprake van verjaring.
In onderstaande zaak ging het om een klein raampje dat reeds 20 jaar aanwezig was. De buren gingen daarna over tot plaatsing van grotere ramen. Vanaf het moment van plaatsing van de grotere ramen waren nog geen 20 jaren verstreken. De eisers in onderstaande procedure stelden dat met het plaatsen van grotere ramen een nieuwe situatie was ingetreden, dat de verjaringstermijn opnieuw is gaan lopen. De kantonrechter oordeelde echter dat dit niet het geval was.
De kantonrechter overwoog:
Naar het oordeel van de kantonrechter is de mogelijkheid tot schending van de visuele privacy (kortweg: de mogelijkheid tot inkijk op het erf en in de woning van eisers) wel enigszins vergroot, maar niet dusdanig dat sprake zou zijn van een nieuwe situatie waardoor de verjaringstermijn opnieuw zou zijn gaan lopen. Daarmee staat vast dat in 2005 het vorderingsrecht van eisers is verjaard. De vordering wordt daarom afgewezen.
Rechtbank Rotterdam, 4 februari 2016 ECLI:NL:RBROT:2016:958
Publicatie; 21 januari 2020