De hieronder te bespreken zaak betreft een ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren. De kantonrechter wijst het verzoek tot ontbinding toe en het Gerechtshof heeft deze uitspraak bekrachtigd. De werkneemster stelt cassatie in bij de Hoge Raad met als argument dat het Gerechtshof heeft miskend dat op de werkgever de primaire verantwoordelijkheid rust om maatregelen te treffen om het tekortschieten van een werknemer te verbeteren. Dit mocht haar niet baten maar de Hoge Raad heeft in deze zaak wel onderstaande criteria geformuleerd.
De rechter kan op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden, onder meer op grond van ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid. Daarvoor is onder meer vereist dat de werkgever de werknemer in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren en dat de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer.
De wet bepaalt niet op welke wijze de werkgever de werknemer in de gelegenheid moet hebben gesteld zijn functioneren te verbeteren. Gelet op de ingrijpende gevolgen die een ontbinding op grond van disfunctioneren voor een werknemer kan hebben, moet worden aangenomen, mede gelet op de eisen van goed werkgeverschap, dat de werkgever aan de werknemer serieus en reëel gelegenheid tot verbetering moet hebben geboden.
Welke hulp, ondersteuning en begeleiding in een concreet geval van de werkgever mag worden verwacht ter verbetering van het functioneren van de werknemer, alsmede op welke wijze een en ander moet worden vastgelegd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen onder meer een rol spelen:
– de aard, de inhoud en het niveau van de functie,
– de bij de werknemer aanwezige opleiding en ervaring,
– de aard en mate van de ongeschiktheid van de werknemer,
– de duur van het onvoldoende functioneren vanaf het moment dat de werknemer daarvan op de hoogte is gesteld,
– de duur van het dienstverband,
– wat er in het verleden reeds is ondernomen ter verbetering van het functioneren, – de mate waarin de werknemer openstaat voor kritiek en zich inzet voor verbetering, en
– de aard en omvang van het bedrijf van de werkgever.
Hoge Raad 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:933
Publicatie; 3 september 2019